Ontstaan
De Snipspoel is een zogenaamde pingoruïne, die bij tientallen in het noorden van Nederland te vinden zijn. Ook de Poele van Boele was ooit een pingo.
Pingo’s ontstonden in de laatste ijstijd, het Weichselien (ofwel Würm), circa 115.000 tot 10.000 jaar geleden, op plaatsen waar de bovengrond (permafrost) permanent bevroren was en waar tevens veel water in de (niet bevroren) ondergrond voorkwam. Ideaal voor pingovorming zijn glooiende landschappen, waar de permafrost niet helemaal gesloten is, waardoor kwelwater in de permafrost kan komen. Daardoor groeit de ondergrondse ijslens en wordt de bovenliggende grond omhooggeduwd. Zo vormen zich heuvels, die wel tot zestig (!) meter hoog kunnen worden. Om pingo's in levende lijve te zien kunt u een retourtje naar Siberië nemen, of een enkele reis naar het schiereiland Tuktoyaktuk aan de canadese Beaufort Sea, zoals geologiestudent Tristan Pearce (foto) van Guelph University deed voor zijn onderzoek naar pingo's:
Kenmerkend voor een pingo is o.a het cirkelvormig grondvlak en een omvang van enkele tientallen tot een paar honderd meter. Deze 'ijsheuvel die groeit', zoals pingo in de taal van de Inuit eskimo's betekent, smolt en zakte toen het klimaat warmer werd in elkaar. Wat overbleef was een gat gevuld met water. Op onderstaande schets is te zien hoe een 'originele' pingoruïne (mèt ringwal) er op dwarsdoosnede uitziet; daaronder hoe de pingo er in de ijstijd uitzag.
Bron: J. Cnossen, 1971. De bodem van Friesland, pp. 18, Stiboka, Wageningen
Toelichting: Zodra de ijskern van de pingo begint te ontdooien, zakt de heuvel in en glijdt sediment langs de flanken omlaag. Zo blijft er vaak een depressie in het landschap achter, omringd door een wal met van de heuvel gegleden materiaal: de pingoruïne. Vaak vormt zich een meertje in de depressie, waarin fijn, organisch materiaal als slib bezinkt en veengroei gaat optreden. De opvulling van de pingoruïnes begint meestal in het Laat-Weichselien (van 13.000 tot 10.000 jaar geleden), overgaand in veenvorming tijdens het Holoceen (van 10.000 jaar geleden tot heden). Pollenonderzoek aan deze opvullingen heeft veel inzicht verschaft in de vegetatiegeschiedenis en de klimaatontwikkeling van het Holoceen. In Nederland zijn de pingoruïnes meestal enkele meters diep. De goed onderzochte Stokersdobbe te Ureterp is 6 meter diep; het Uddelermeer op de Veluwe maar liefst 15 tot 17 meter diep!
print